Strovlechten is al zo oud als het verbouwen van tarwe. We kunnen dus min of meer zeggen dat het ontstaan is in de tijd dat mensen het jagen en verzamelen opgaven, zich in vaste woonplaatsen gingen vestigen en de landbouw hun voornaamste bron van onderhoud werd. Met deze ontwikkeling kwam ook het besef van hogere machten die een rol speelden in de factoren die van invloed waren op het slagen of mislukken van een oogst.
Moeder Aarde |
Korenbruid |
Men geloofde bijvoorbeeld dat de geest van het graan of graangodin, die gedurende de zomer in het korenveld leefde zich bij de oogst steeds verder terug trok in dát gedeelte van het graan dat nog niet gemaaid was. Om te voorkomen dat ze zou wegvluchten bij het snijden van het allerlaatste graan, werden van dit laatste graan poppen gemaakt die haar tot rustplaats voor de winter moesten dienen. Ook andere oogstsymbolen, die de vruchtbaarheid van de akker moesten uitdrukken, werden gevlochten van het laatste graan. Het volgend voorjaar, als de akker was klaargemaakt om te zaaien, werd de pop of het oogstsymbool teruggebracht naar de akker. De korrels van dit graan werden als eerste in de akker gezaaid, zodat de graangeest weer teruggekeerd was in de akker en zodoende kon zorgen voor een overvloedige oogst.
In alle landbouwgebieden ter wereld worden, vermoedelijk al vanaf het begin van de landbouw, bij de oogst dergelijke poppen van stro gemaakt. In de oudste vorm bestonden deze poppen eigenlijk alleen uit een schoof, met als armen een bundel stro er dwars doorheen gestoken. Vaak zat er een strobaby in haar verborgen, of droeg ze een bosje graan als teken van vruchtbaarheid. Soms liet men de pop op het veld staan, maar meestal werd ze meegenomen naar de boerderij, waar ze een ereplaats kreeg naast de schouw in de boerenkeuken of in de voorraadschuur.
Graanpoppen, die in veel landbouwgebieden nog steeds gemaakt worden, worden vaak ‘Korenbruid’ of ‘Moeder Aarde’ genoemd, of zij dragen de namen van godinnen uit de oude wereld, zoals Ceres, de Romeinse vruchtbaarheidsgodin of ‘Demeter’, de godin die, volgens de Griekse mythologie, de Grieken de landbouw leerde. Ook in Cotes-du-Nord in Bretagne wordt de laatste schoof ‘bruid’ genoemd (la gerbe la jeune fiancée), en als een bruid aangekleed. Binnenin wordt een lauriertak of groene eikentak verstopt. In Normandië wordt een graansymbool, het ‘Bouquet de Moisson’ in de laatste schoof verstopt. In Mayenne wordt de laatste schoof plechtig uitgehuwelijkt aan de oudste knecht. Tijdens het broodfestival in Picardië (Frankrijk) werden levensgrote stropoppen door de straten gedragen. Ook in Schotland worden aangeklede poppen boven op stokken meegedragen in de oogstprocessies, vaak met papieren kleren aan. Deze poppen hebben altijd een schort om met een grote zak op de buik, waarin graan zit als teken van vruchtbaarheid.
We zien in veel landen oogstvlechtwerk, vaak in spiraalvorm gevlochten, dat bedoeld is als rustplaats voor de graangodin. De spiraalvormen zijn hol of bevatten een gedeelte van het graan van de laatste schoof. In het voorjaar worden ze ondergeploegd bij het gereed maken van de akker, om zodoende een nieuwe, overvloedige oogst te verzekeren. Mooie voorbeelden hiervan zijn de ‘Tikis’ uit Griekenland en de ‘Kusadasi’ uit Turkije.
Kusu Dasi |
Tikis |
Zo zijn er diverse strovlechtwerken die een directe link hebben naar de omgeving waarin ze gemaakt werden. Daarnaast zijn er ook vele vlechtwerken en -technieken die een meer speelse of versierende aard hebben.